Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Michel: ‘Regering vóór november niet onmogelijk’

iets stopzetten	→	etwas einstellen, etwas stoppen
uit de boot vallen	→	das Nachsehen haben
de vergadering	→	die Sitzung, Besprechung
de bron	→	die Quelle
immers	→	zumindest, jedenfalls
Ecolo	→	Partei der französischsprachigen Grünen in Belgien
besturen	→	regieren

lanceren	→	starten
iets nagaan	→	etwas untersuchen, überprüfen
het fietsbeleid	→	die Fahrradpolitik
de enquête	→	die Umfrage
geoefend	→	geübt
de keuze	→	die Wahl
de fietsstalling	→	der Fahrradstellplatz, die Fahrradaufbewahrung
immers	→	zumindest, jedenfalls
het hoogteverschil	→	der Höhenunterschied
de luchtvervuiling	→	Luftverschmutzung
de onveiligheid	→	die Unsicherheit
zweten	→	schwitzen
gekreukt	→	zerknittert
de kledij	→	die Kleidung

de groepsleidster	→	die Erzieherin
het kinderdagverblijf	→	die Kindertagesstätte (Kita), der Kindergarten
christelijk	→	evangelisch, protestantisch	(in NL)
stel dat ...	→	angenommen, dass ...
aan de slag willen	→	arbeiten wollen
beschouwen	→	betrachten, ansehen
vereisen	→	erfordern
immers	→	zumindest, jedenfalls
de klacht	→	die Beschwerde, Beanstandung
de godsdienst	→	die Religion
nastreven	→	anstreben
zijn handen branden (aan iets)	→	sich die Finger verbrennen (an einer Sache)
verband leggen	→	einen Zusammenhang herstellen
de eis	→	die Forderung
het verschil	→	der Unterschied
kiezen voor iets	→	sich entscheiden für etwas
de advocaat	→	der Rechtsanwalt, die Rechtsanwältin
de voeding	→	die Ernährung, Nahrung
toetsen	→	testen
vrijgemaakt gereformeerd	→	± altreformiert (Abscheidung der reformierten Kirche in den Niederlanden)
de ouderling	→	der Kirchenälteste
info kerken	→	http://kerkzoeker.nl/

amper	→	gerade mal, kaum
de proffen	→	die Hochschullehrer	(in B)
gestaag	→	stetig, ständig
de doctoraatsstudent	→	der Doktorand, die Doktorandin	(in B)
een pak	→	viel	(in B)
het boegbeeld	→	die Galionsfigur
de instroom	→	der Zustrom
inlopen	→	aufholen, gleichziehen
de vacature	→	die freie Stelle
overkomen	→	überwinden
de hindernis	→	das Hindernis, die Hürde
legio	→	zahlreich
daarenboven	→	außerdem
immers	→	zumindest, jedenfalls
iets op zijn beloop laten	→	einer Sache ihren Lauf lassen
klaarblijkelijk	→	offensichtlich

de merel	→	die Amsel
de zwaluw	→	die Schwalbe
de kievit	→	der Kiebitz
frêle	→	zart, zerbrechlich, fragil
wegsterven	→	abklingen, verklingen, ausklingen
kwetteren	→	± zwitschern
benaderen	→	herankommen
haast	→	beinahe, fast
immers	→	zumindest, jedenfalls
besmet	→	angesteckt
de steekmug	→	die Stechmücke
slordig	→	unordentlich
vermagerd	→	abgemagert
karig	→	sparsam, dürftig
zeldzaam	→	selten
de kwartelkoning	→	der Wachtelkönig
de roerdomp	→	die Rohrdommel
de raaf	→	der Rabe
de lepelaar	→	der Löffelreiher
het korhoen	→	das Birkhuhn

in iemands vaarwater komen	→	in jemands Fahrwasser geraten
het dubbel	→	das Doppel
de aandacht vestigen op iets/iemand	→	die Aufmerksamkeit auf etwas/jemanden richten
aan iets afbreuk doen	→	etwas beeinträchtigen
afbakenen	→	abstecken, abgrenzen
het kabinetsbeleid	→	die (politischen) Leitlinien
weerbarstig	→	widerspenstig
vertolken	→	darstellen
het boegbeeld	→	die Galionsfigur
uitdijen	→	sich ausdehnen, anschwellen
gaandeweg	→	allmählich, nach und nach
zijn medeleven betuigen	→	sein Mitgefühl / seine Anteilnahme aussprechen
de kiezer	→	der Wähler
in iets bedreven zijn	→	in einer Sache bewandert sein
hechten aan iets	→	auf etwas Wert legen
het staatsbestel	→	das Staatssystem
eisen	→	verlangen, fordern
immers	→	zumindest, jedenfalls
één lijn trekken	→	am gleichen/selben Strang ziehen
de houdbaarheidsdatum	→	das Haltbarkeitsdatum

de klimaattop	→	der Klimagipfel
de onderhandelingen	→	die Verhandlungen
benijdenswaardig	→	beneidenswert
de strubbeling	→	die Streitigkeit
immers	→	zumindest, jedenfalls
de zwartepiet	→	der Schwarze Peter
in het verschiet	→	in Aussicht
dat neemt niet weg dat hij ...	→	er muss aber trotzdem ...
veil hebben	→	einsetzen, zur Verfügung stellen
het tegenovergestelde	→	das Entgegengesetzte
middelen storten	→	überweisen, einzahlen
uitpikken	→	herausgreifen, herauspicken
de ploeg	→	das Team

groots	→	in großem Stil
eeuwenlang	→	jahrhundertelang
de NOS (Nederlandse Omroep Stichting)	→	die zentrale Rundfunk- und Fernsehanstalt in den Niederlanden
het tweeluik	→	hier: zweiteiliger Film
blijken	→	hervorgehen
immers	→	zumindest, jedenfalls
weliswaar	→	zwar, allerdings
zich gelegen laten liggen	→	sich kümmern
niettemin	→	dennoch, trotzdem
de gouverneur-generaal	→	der Generalgouverneur
de scepter zwaaien	→	das Zepter schwingen
ondanks	→	trotz
de verhoudingen	→	die Beziehungen
stekelig	→	stachelig
de staatsgreep	→	der Putsch
het komt ervan	→	es kommt dazu
voor de boeg hebben	→	vor sich haben

het verkeerslicht	→	die Ampel
vervangen	→	ersetzen
het quotum	→	die Quote
veilig	→	sicher
immers	→	zumindest, jedenfalls
het kleed	→	das kleid	(in B)
de voorstander	→	der Befürworter
het in Keulen horen donderen	→	wie vom Schlag getroffen sein
zich met iets bezighouden	→	mit etwas befasst sein, sich mit etwas befassen / beschäftigen
nochtans	→	dennoch
voor de bijl gaan	→	kapitulieren müssen, in die Knie gehen
de vlecht	→	der Zopf
het broekpak	→	der Hosenanzug
op hoge hakken	→	auf Stöckelschuhen