Wörterbuch :: Niederländische Philologie FU Berlin

Mooi meegenomen!
Übersetzungen anhand eines Artikels aus der niederländischsprachigen Presse
Üben mit Quizlet!

Thierry Baudet volgt het Trump-draaiboek met een verkiezingscampagne vol ‘alternatieve feiten’

de peiling	→	die Umfrage
komen opdraven	→	sich einfinden
ernaast zitten	→	daneben / falsch liegen, sich irren
de opiniepeiling	→	die Meinungsumfrage
aanvallen	→	angreifen
voorop liggen	→	an erster Stelle stehen / vorn liegen
de razernij	→	die Raserei, Wut
de verdachtmaking	→	die Verdächtigung
op last (van)	→	im Auftrag (von)
nergens op slaan	→	unter aller Kritik sein
scheuren	→	reißen

in de aanloop (naar)	→	im Vorfeld
uitvergroten	→	vergrößern
het klaslokaal	→	das Klassenzimmer
de stedelijke gym	→	das städtische Gymnasium
verbreden	→	erweitern
de normen en waarden	→	die Normen und Werte
de inspraak	→	die Mitsprache, Mitbestimmung
opperen	→	vorschlagen, äußern, vorbringen
doeltreffend	→	wirksam, effektiv
het eindexamen	→	das Abitur
de maatschappijleer	→	die Sozialkunde
het vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs)	→	der niederländische Gymnasialzweig
de peiling	→	die Umfrage
laaggeschoold	→	mit geringer Ausbildung
het hokjesdenken	→	das Schubladendenken
iemand aantasten	→	jemanden angreifen
de dupe zijn	→	das Opfer sein
van zich afslaan	→	sich gegen etwas wehren
de kale kop	→	der Glatzkopf
gekleurd	→	(subjektiv) gefärbt

de roetveeg	→	der Rußstreifen
dalen	→	abnehmen
de peiling	→	die Umfrage
onterecht	→	unberechtigt
op verzoek	→	auf Bitten
op iets overstappen	→	auf etwas umsteigen
de Randstad	→	das Ballungsgebiet im Nordwesten der Niederlande
de voorkeur	→	die Präferenz
het kwart	→	das Viertel
het stemgedrag	→	das Wahlverhalten
de Tweede Kamerverkiezingen	→	die Wahlen zur niederländischen Zweiten Kammer

de peiling	→	die Umfrage
slechts	→	nur
de cijfers	→	die Zahlen
aanzien	→	betrachten
de aanraking	→	die Berührung
nafluiten	→	nachpfeifen
strijken	→	bügeln
de / het karwei	→	die Arbeit
alreeds	→	bereits
de kloof	→	die Kluft
het vuilnis	→	der Müll
de vaat doen	→	das Geschirr abwaschen/spülen
de lenteschoonmaak	→	der Frühlingsputz

overkomen	→	passieren, zustoßen, widerfahren
iemand moeten	→	jemanden gern haben
vergallen	→	vergällen, verleiden
de doctoraatsstudent	→	der Doktorand, die Doktorandin	(in B)
iets eropna houden	→	etwas haben
net	→	gerade
de peiling	→	die Umfrage
aanhalen	→	zitieren
de afknapper	→	der Reinfall
buitenechtelijk	→	außerehelich
lossen	→	herausrücken, herauslassen
best	→	am besten	(in B)
alles opkroppen	→	alles in sich hineinfressen, alles (herunter)schlucken
het ijskonijn	→	die Froschnatur
de goedzak	→	der gutmütige Trottel
verkeerd uitpakken	→	schiefgehen
simpelweg	→	schlichtweg
verdoezelen	→	vertuschen
over de hele lijn	→	auf der ganzen Linie