Structuur en geschiedenis van het Nederlands Een inleiding tot de taalkunde van het Nederlands

Invloed van het Latijn en het Frans op het Middelnederlands

Onder Karel de Grote maakte het gebied van het huidige Nederland en België deel uit van een groter meertalig geheel. Er werden Germaanse dialecten gesproken, en er was een soort Latijn in gebruik. Dat had als gevolg dat iedereen die handel dreef of in dienst van de (lokale) overheid was, die klerk of geestelijke was, tweetalig moest zijn.

Een geschiedenis van de Franse taal is op deze site te vinden.

In Frankrijk bestond er naast het Latijn vanaf de 9e eeuw ook een eigen volkstaal, het zogenaamde Oudfrans dat in de loop der eeuwen uit het Latijn was ontstaan met enige Germaanse invloed (bv. verplichte aanwezigheid van het subjectspronomen). Het "Standaardlatijn" was echter nog eeuwenlang van belang als lingua franca (verkeerstaal) voor het vanuit Rome gekerstende Europa. In heel Europa werd aan universiteiten en de zogenaamde Latijnse scholen les gegeven in het Latijn. Hoewel de belangstelling voor het Latijn tot in de tijd van de verlichting groot was, begon men in de meeste landen op het gebied van het bestuur geleidelijk de volkstaal te gebruiken. In de Nederlanden gebeurde dat vanaf de 13e eeuw.

Romeinse muur in Colchester
Foto: David Hawgood (2.0)

De invloed van het Latijn op de volkstalen was echter vrij sterk. In het Nederlands hebben al vóór 1150 - dus al in de periode van het Oudnederlands - ontleningen plaatsgevonden, namelijk aan het klassieke Latijn (vooral voor concrete zaken en de nieuwe christelijke religie) en aan het door het Keltisch beïnvloede Vulgair Latijn of aan het Oudfrans (vooral voor concrete zaken en gemoedsaandoeningen). In het Middelnederlands treft men daarom Latijnse leenwoorden aan als strate (< 'via strata'), wal (< 'vallum'), wijn (< 'vinum') of munte (< 'moneta'). Die uitdrukkingen voor verworvenheden uit de Romeinse beschaving werden al vrij vroeg aan het Latijn ontleend (4e/5e eeuw). Tussen de 10e en de 12e eeuw werden godsdienstige termen zoals non (< 'nonna') of bisschop (< 'episcopus') aan het Latijn ontleend.
Naast directe ontleningen aan het Latijn of het Frans zijn er in het Nederlands ook leenvertalingen ('omni-potens' > al-machtig). Verder is er ook sprake van betekenisuitbreiding door nieuw gebruik (dopen voor "christelijk maken door onderdompelen", oorspronkelijk alleen "onderdompelen") of vervanging van een inheems woord door een ontlening (camp < Latijn 'campus' in plaats van wijch).

Middeleeuws jachttafereel
Afbeelding: onbekend
Origineel: Codex Medicina
antiqua
(ca. 1250)(1.0)

Vanaf de 12e eeuw was de invloed van het Oud- en het Middelfrans op de woordenschat vooral in de grensgebieden, de handelscentra en in de aristocratische kringen bijzonder sterk. Dat blijkt uit 13e-eeuwse teksten met grote aantallen Franse leenwoorden. Het gaat dan onder meer om woordenschat uit de ridder- en hofcultuur (bv. toernooi), de jacht (bv. patrijs), het interieur (bv. meubel), voedsel (bv. taart) en het menselijk karakter (bv. melancholie). Beide invloeden, de Franse en de Latijnse, zijn in ieder geval al vóór het begin van de schriftelijke overlevering van het Nederlands aanwezig zodat men tegenwoordig vaak niet meer kan bepalen of een woord op het tijdstip van ontlening nog Vulgair Latijn of al Oudfrans was en wanneer de ontlening precies heeft plaatsgevonden. Soms is het mogelijk om met behulp van klankwetten en een analyse van de klemtoon of de spelling het tijdstip van ontlening te achterhalen: het woord altare wordt in het Middelnederlands onder andere aangetroffen als outaer - het werd blijkbaar al in de periode van het Oudnederlands uit het Latijn overgenomen omdat het de ontwikkeling alt > olt > out nog meegemaakt heeft.
Soms is het ook moeilijk te bepalen of een woord ontleend is aan het Latijn, of dat het een oud Indoeuropees erfwoord is; ook daar kunnen klankwetten helpen. Terwijl het Nederlands hoorn heeft, luidt het verwante Latijnse woord cornus. Dat moet een Indoeuropees erfwoord zijn, omdat de /k/ de Germaanse klankverschuiving heeft ondergaan tot /h/. Daarentegen is het Nederlandse kat, dat net als het Latijnse catta een /k/ als beginklank heeft gehouden, later uit het Latijn ontleend.

Verder is het ook mogelijk dat een ontlening die al in het stadium van het Oudnederlands of Middelnederlands heeft plaatsgevonden later wordt "herhaald", zoals bijvoorbeeld voor het Latijnse solarium het geval is. Dat bestond in het Middelnederlands al als solre (> 'zolder') en kwam recent opnieuw via het Engels als solarium de taal binnen ter aanduiding van een technisch toestel. Een ander voorbeeld is het woord altare dat na de reeds vermelde ontlening in het Oudnederlands al in het Middelnederlands voor de tweede keer werd overgenomen, dit keer als altaar.

Ook Franse suffixen werden overgenomen, zoals -ier, -ie of -age. Als Franse leenwoorden ingeburgerd waren, kon men hun suffix gaan gebruiken om nieuwe Nederlandse woorden te vormen, bv. lekkage, tuinier. Een deel van die suffixen is nu nog in de woordvorming in gebruik.

Het Frans heeft waarschijnlijk ook op het gebied van de grammatica enige invloed uitgeoefend op het Middelnederlands. In de taalwetenschap is wel eens gesuggereerd dat de Nederlandse meervoudsvorming op -s teruggaat op Franse invloed. Aan de ene kant bestaat deze meervoudsvorm ook in het Duits en het Engels, maar niet in de Scandinavische talen wat een Gemeengermaanse oorsprong niet waarschijnlijk maakt (dus eerder een argument voor een ontlening aan het Frans). Aan de andere kant wordt de meervoudsvorm op -s al in de vroegste teksten aangetroffen, wat weer als argument tegen de "ontleentheorie" wordt gebruikt. (vgl. hierbij ook de meervoudsvorming in het Middelnederlands.)

De Middelnederlandse spelling was in ieder geval sterk beïnvloed door Franse schrijvers. In oude teksten vindt men bijvoorbeeld vaak -ghe- of -ghi- in plaats van de huidige spelling -ge- of -gi-. Misschien werd de letter <g> uitgesproken als [x] net zoals in het hedendaags Nederlands, en niet zoals in het Frans waar de <g> voor /e/ en /i/ tot een stemhebbend <zj> wordt.


Lees verder in Van der Wal (1992 [2008]), Bakker & Dibbets (1977) en De Korne & Rinkel (1987). Raadpleeg Mooijaart & van der Wal (2008) voor een overzicht van het Nederlands van de middeleeuwen tot de Gouden Eeuw.

Verwijzingen

De woordenboeken van de middeleeuwen